Goedgekeurd door de gemeenteraad op 16 december 2019.
Artikel 1
Met ingang van 1 januari 2020 en voor een termijn eindigend op 31 december 2025, wordt voor de gemeente een belasting geheven op de bank- en financieringsinstellingen.
Artikel 2
Wordt voor de toepassing van onderhavige belasting als dusdanig aangezien, elke bank-, financierings-, kredietinstelling of spaarkas, evenals hun agentschappen, bijkantoren, eenmanszaken en geldautomaten, die gevestigd of geïnstalleerd zijn op het grondgebied van de gemeente en als zodanig voor cliënteel toegankelijk zijn.
Onder geldautomaten wordt verstaan, de toestellen die volautomatisch werken en de cliënteel in de mogelijkheid stellen geldopnames en/of spaar- of betaalverrichtingen te doen.
Artikel 3
De belasting is verschuldigd door de natuurlijke of rechtspersoon
onder wiens handelsnaam de vorenbedoelde instellingen, agentschappen of bijkantoren worden uitgebaat en door alle in het kader van onderhavige reglementering beschouwde natuurlijke of rechtspersonen voor wiens rekening de geldautomaten door de cliënteel kunnen worden aangewend.
Artikel 4
Het bedrag van de jaarlijkse belasting wordt vastgesteld op:
- 300 euro voor de instellingen met een personeelsbezetting van meer dan twintig personen
- 225 euro voor de instellingen met een personeelsbezetting van meer dan tien, doch hoogstens twintig personen
- 150 euro voor de instellingen met een personeelsbezetting van meer dan vijf, doch hoogstens tien personen
- 75 euro voor de instellingen met een personeelsbezetting tot en met vijf personen
- 25 euro voor eenmanszaken die voor de exploitant enkel een nevenberoep uitmaakt
- 200 euro per geldautomaat
Artikel 5
De belasting is niet verschuldigd voor de instellingen die krachtens de wet vrijgesteld zijn van gemeentebelasting.
Artikel 6
De belasting is ondeelbaar. De toestand op 1 januari van het aanslagjaar wordt in aanmerking genomen.
Artikel 7
De belastbare elementen worden geteld door het gemeentebestuur. Het ontvangt van de betrokkenen een ondertekende verklaring, volgens het model en binnen de termijn vastgesteld door het college. De betrokkenen die geen formulier van aangifte zouden ontvangen hebben, zijn niettemin verplicht spontaan aan het gemeentebestuur de elementen te verstrekken die nodig zijn voor de toepassing van de belasting.Van de verandering van houder of van de definitieve stopzetting van de bedrijvigheid dient binnen de maand aangifte te worden gedaan bij het college.
Artikel 8
Bij gebrek aan aangifte binnen de door het college gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige, kan de belasting ambtshalve gevestigd worden op basis van de gegevens waarover het gemeentebestuur beschikt.
Voor de belasting ambtshalve wordt gevestigd, brengt het college de belastingplichtige met een aangetekende brief op de hoogte van de redenen waarom ze gebruik maakt van deze procedure, de elementen waarop de belasting is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van die elementen en het bedrag van de belasting.
De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van die kennisgeving om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen. De belasting mag niet worden gevestigd voor die termijn verstreken is, behoudens als de rechten van de gemeentelijke thesaurie in gevaar verkeren ingevolge een andere oorzaak dan het verstrijken van de aanslagtermijnen.
Ambtshalve belastingen kunnen geldig worden ingekohierd gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar. Die termijn van drie jaar wordt met twee jaar verlengd bij overtreding van de belastingverordening met het oogmerk te bedriegen of met de bedoeling schade te berokkenen.
Als de belasting ambtshalve is gevestigd, moet de belastingplichtige het bewijs leveren van de juistheid van de door hem ingeroepen elementen.
Artikel 9
Op de ambtshalve ingekohierde belasting zal een belastingverhoging als volgt worden toegepast:
- 50 % van de verschuldigde belasting bij een eerste overtreding
- 100 % van de verschuldigde belasting vanaf de tweede en volgende overtreding.
Het bedrag van die belastingverhoging wordt gelijktijdig en samen met de ambtshalve belasting ingekohierd.
De overtredingen worden vastgesteld door de bevoegde personeelsleden daartoe speciaal door het college aangesteld.
Artikel 10
De belasting wordt ingevorderd door middel van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door het college van burgemeester en schepenen.
Artikel 11
De vestiging en de invordering van de belasting evenals de regeling van de geschillen terzake gebeurt volgens de modaliteiten vervat in het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen.
Reacties