De belasting op tweede verblijven bedraagt 500 euro per jaar.
Artikel 1
Met ingang van 1 januari 2020 en voor een termijn eindigend op 31 december 2025, wordt voor de gemeente een belasting geheven op de tweede verblijven gelegen op het grondgebied van de gemeente.
Artikel 2
Onder tweede verblijf wordt verstaan elke andere private woongelegenheid dan die, welke voor het hoofdverblijf wordt aangewend en waarover de gebruikers op elk ogenblik hetzij als eigenaar hetzij als huurder beschikken. Onder woongelegenheid wordt verstaan landhuizen, bungalows, lusthuizen, appartementen, optrekjes en alle andere vaste woongelegenheden met inbegrip van caravans, die met chalets worden gelijkgesteld, ongeacht ze al dan niet ingeschreven zijn in de kadastrale legger.
Ontsnappen aan het toepassingsveld van onderhavige belasting:
- het lokaal waarin een niet in de gemeente gedomicilieerd persoon een beroepsactiviteit uitoefent
- tenten, verplaatsbare caravans en woonaanhangwagens
Artikel 3
De belasting bedraagt 500 euro per jaar en per tweede verblijf en is verschuldigd door de eigenaar van de constructie op 1 januari van het aanslagjaar, ongeacht de duur van de eventuele verhuring of ongeacht het feit of hij al dan niet in de bevolkingsregisters is ingeschreven als hebbende zijn hoofdverblijf in de gemeente. In geval van mede-eigendom is de belasting door de mede-eigenaars elk voor hun deel verschuldigd, ongeacht het beschikkingsrecht dat bij onderling akkoord over het beschouwde tweede verblijf werd bedongen.
Artikel 4
De belastbare elementen worden geteld door het gemeentebestuur. Het ontvangt van de betrokkenen een ondertekende verklaring, volgens het model en binnen de termijn vastgesteld door het college. De betrokkenen die geen formulier van aangifte zouden ontvangen hebben, zijn niettemin verplicht spontaan aan het gemeentebestuur de elementen te verstrekken die nodig zijn voor de toepassing van de belasting.
Voor de nieuw opgetrokken tweede verblijven dient de belastingplichtige spontaan aangifte te doen binnen de maand na de bezetting van het tweede verblijf.
Artikel 5
Bij gebrek aan aangifte binnen de door het college gestelde termijn, of in geval van onjuiste, onvolledige of onnauwkeurige aangifte vanwege de belastingplichtige, kan de belasting ambtshalve gevestigd worden op basis van de gegevens waarover het gemeentebestuur beschikt.
Voor de belasting ambtshalve wordt gevestigd, brengt het college de belastingplichtige met een aangetekende brief op de hoogte van de redenen waarom ze gebruik maakt van deze procedure, de elementen waarop de belasting is gebaseerd evenals de wijze van bepaling van die elementen en het bedrag van de belasting.
De belastingplichtige beschikt over een termijn van dertig kalenderdagen te rekenen van de derde werkdag die volgt op de verzending van die kennisgeving om zijn opmerkingen schriftelijk voor te dragen. De belasting mag niet worden gevestigd voor die termijn verstreken is, behoudens als de rechten van de gemeentelijke thesaurie in gevaar verkeren ingevolge een andere oorzaak dan het verstrijken van de aanslagtermijnen.
Ambtshalve belastingen kunnen geldig worden ingekohierd gedurende een periode van drie jaar, te rekenen vanaf 1 januari van het aanslagjaar. Die termijn van drie jaar wordt met twee jaar verlengd bij overtreding van de
belastingverordening met het oogmerk te bedriegen of met de bedoeling schade te berokkenen.
Als de belasting ambtshalve is gevestigd, moet de belastingplichtige het bewijs leveren van de juistheid van de door hem ingeroepen elementen.
Artikel 6
Op de ambtshalve ingekohierde belasting zal een belastingverhoging als volgt worden toegepast:
- 50 % van de verschuldigde belasting bij een eerste overtreding
- 100 % van de verschuldigde belasting vanaf de tweede en volgende overtreding
Het bedrag van die belastingverhoging wordt gelijktijdig en samen met de ambtshalve belasting ingekohierd. De overtredingen worden vastgesteld door de bevoegde personeelsleden daartoe speciaal door het college aangesteld.
Artikel 7
De belasting wordt ingevorderd door middel van een kohier dat vastgesteld en uitvoerbaar verklaard wordt door het college van burgemeester en schepenen.
Artikel 8
De vestiging en de invordering van de belasting evenals de regeling van de geschillen terzake gebeurt volgens de modaliteiten vervat in het decreet van 30 mei 2008 betreffende de vestiging, de invordering en de geschillenprocedure van provincie- en gemeentebelastingen.
Reacties